Geofictie Wiki
Advertisement

Het Tsjidisch is de voertaal van Tsjidië. De taal heeft zo'n acht miljoen moedertaalsprekers, die vooral langs de kust van het land wonen. Er zijn in Tsjidië zelf zo'n vier miljoen mensen die het Tsjidisch als tweede taal spreken, naar schatting zijn er buiten het land nog enkele honderdduizenden sprekers van het Tsjidisch. De taal was in het verleden een belangrijke handelstaal in de regio en heeft daardoor veel invloed uitgeoefend op de omliggende talen.

Geschiedenis

Het Tsjidisch is een Indo-Europese taal. Sommige taalonderzoekers beschouwen het Tsjidisch als een Anatolische taal en wijzen op de vele overeenkomsten met het Hettitisch. Andere wetenschappers zien het Tsjiddisch als een aparte taalfamilie binnen het Europees, die zeker nauw aan het Anatolisch verwant is, maar ook raakvlakken met de Iraanse en Armeense talen heeft (en in mindere mate met de Slavische).

Het oude Tsjidisch is nauwelijks overgeleverd, maar moet een vrij gecompliceerde grammatica hebben gehad. Het moderne Tsjidisch kenmerkt zich juist door een betrekkelijke eenvoud: er zijn maar twee woordgeslachten, naamvallen worden nauwelijks onderscheiden (datief en genitief zijn samengevallen, net als nominatief en accusatief) en ook de werkwoorden zijn betrekkelijk simpel (twee tijden, geen modi). Deze vereenvoudigingen hebben te maken met een vroeg creoliseringsproces dat in de middeleeuwen moet hebben plaatsgevonden. Het Tsjidisch was in deze tijd een belangrijke handelstaal met veel meer tweedetaalsprekers dan moedertaalsprekers, hetgeen creolisering in de hand werkte.

Na de middeleeuwen verloor het Tsjidisch aan belang en werd ook in Tsjidië het Turks de handelstaal (toen Ottomaans geheten). Dit leidde ook tot de teloorgang van de Tsjidische schrijftaal, die in een aangepaste versie van het Griekse schrift werd geschreven.

In de 19e eeuw werd een nieuwe Tsjidische standaardtaal ontwikkeld met het Cyrillische schrift als basis van de spelling. Na het uiteenvallen van het Ottomaanse rijk werd deze taal de nationale taal van Tsjidië, naast minderheidstalen als Armeens en Abchazisch.

Kenmerken

Het Tsjidisch is een Indo-Europese taal en heeft dan ook de typische trekken van deze taalfamilie: het is een flecterende taal waarin naamvallen worden onderscheiden en woorden in twee klassen worden opgedeeld, vaak woordgeslacht genoemd, hoewel voor het Tsjidisch in wezen het onderscheid op basis van "levend" en "niet-levend" is georganiseerd (mannelijk en vrouwelijk samen tegenover onzijdig). Het Tsjidisch wijkt op dit punt dus ook af van de meeste Indo-Europese talen: een dergelijk onderscheid is alleen bekend van de (uitgestorven) Anatolische talen, waarmee het Tsjidisch wel meer gemeen heeft.

Klankleer

Het Tsjidisch heeft vier korte klinkers, i, e, a en u. Drie ervan hebben een lange variant, resp. iy, ey en o. De u heeft geen lange variant. Naast deze zeven basisklinkers zijn er de middellange diftongen ay ("ai") en au ("aw") en de lange diftongen oy ("ooi") en ou ("ouw").

Het Tsjidisch onderscheidt stemloze en stemhebbende medeklinkers. Stemloos zijn p, t, k, c (ts) en s, stemhebbend zijn b, d, g, j (dz) en z. Stemhebbende medeklinkers zonder stemloze tegenhanger zijn l, r, m, n en v (w). De h is meestal stemloos, maar tussen klinkers stemhebbend, de x is wel altijd stemloos. Tot slot moet de combinatie sc nog vermeld worden, die als "s-ts" uitgesproken moet worden, maar door veel sprekers als "sjtsj" of zelfs "tsj" wordt gerealiseerd. Deze klank komt voor in de naam van het land, Scidiy - de Nederlandse vorm "Tsjidië" is dus gebaseerd op een dialectische uitspraak.

Vormleer

Zelfstandige naamwoorden kunnen in het Tsjidisch geslachtelijk of onzijdig zijn. In het eerste geval hebben ze meestal betrekking op levende wezens. Een voorbeeld van een woord uit deze groep is bezna (man), meervoud bezney:

NOM/ACC: bezna - bezney
GEN/DAT: bezni - bezna

Een voorbeeld van een onzijdig woord is deyjan (aarde), meervoud deyjo:

NOM/ACC: deyjan - deyjo
GEN/DAT: deyji - deyja

Bijvoeglijke naamwoorden nemen de uitgang van het zelfstandige naamwoord over. Bv. danka runa - Zwarte Zee, andan danki runi - in de Zwarte Zee.

Zinsleer

In Tsjidische zinnen komt het werkwoord in principe achteraan, de dominante volgorde is onderwerp - lijdend voorwerp - gezegde. Typisch aan het Tsjidisch is dat een zinsdeel dat nadruk krijgt helemaal naar voren kan worden gesleept. In dat soort gevallen wordt de "lege plek" die achterblijft met een verwijswoord opgevuld:

Ata balza zocima. Vader kent de weg.
Ata a balza zocima. - Váder kent de weg.
Zocima ata balza ma. Vader ként de weg.
Balza ata pa zocima. - Vader kent de wég.

Ook in de directe rede wordt meestal een dergelijke constructie gebruikt.

"Labo sua hesa," ata pa deyrima. - "Het weer is goed," zei vader.

In deze zin verwijst pa naar de door vader uitgesproken zin.

Advertisement